Spread the word!

Het delen van de berichten op dagelijksedialogen wordt erg gewaardeerd! Spread the word of dialogue.

zaterdag 31 mei 2014

Dag 152 - Wederkerigheid

Wederkerigheid

Vragend kijk je me aan
 ben jij het echt
 wat heeft je hier gebracht
 deel je even je tijd
 of presenteer je
 jouw afwezigheid

 verlegen blijf ik staan
 alles wat je zegt
 brengt mij verlegenheid
 ik besef nu dat we 
 beide van elkaar
 afhankelijk zijn
 wat fijn dat je er bent
 fluister je zacht

 ik voel spijt en besef
 dat ik in mijn leven
 nooit aan mezelf
 genoeg kan hebben
 er ontstaat een diep
 verlangen naar
 wederkerigheid
 nu nog leer je mij
 dat ik niet kan geven
 als ik niet wil
 ontvangen

Schrijver: Cor van Vliet, 28-06-2010

vrijdag 30 mei 2014

Dag 151 - De "techniek" volgens Socrates

Weer vanuit  "Dialoog, de kunst van het loslaten" een beschrijving van de "techniek"van Socrates. Dialoog versus allesweters. Hoe actueel!

In het verleden was Socrates een grootmeester in het verleiden tot denken. In zijn tijd waren de zo-genaamde sofisten de erkende kennisdragers. Zij trokken van stad tot stad om kennis over te dragen aan de zonen van de rijken. In tegenstelling tot de sofisten die zich als ‘allesweters’ voordeden, stelde Socrates zich juist op als onwetende. Vanuit zijn onwetende houding stelde hij alleen vragen om de ander aan te sporen tot denken.
In het figuur is de werkwijze van Socrates samengevat, waarbij ter verduidelijking ‘Sofisten en beleren’ tegenover ‘Socrates en verleiden’ wordt geplaatst.
















Een vergelijking tussen de uitgangspunten van de Sofisten en Socrates levert voor ons het volgende op. De uitgangspunten zoals gehanteerd door de Sofisten passen uitstekend in het denken van de klassieke organisatie, waarin in feite de baas de allesweter is. De uitgangspunten van Socrates passen uitstekend in de
kennisgerichte onderneming 'Kennis is een universele bron die ieder in zich heeft en moet ontwikkelen'. Daarnaast formuleert Socrates al de rol van de coach, namelijk degene die bereid is om te helpen de ander succesvol te laten zijn. Opmerkelijk is dat het kennelijk lijkt alsof er in een periode van 2500 jaar niets veranderd zou zijn. Zeker is dat de context van de samenleving en organisaties veranderd is, sneller en complexer, en leren van het collectief meer dan voorheen noodzakelijk is om te overleven.

De techniek volgens Socrates
Socrates geeft drie noties die belangrijk zijn bij de techniek van de dialoog, te weten:
1 Er zijn twee complementaire gespreksfasen te onderscheiden.
2 Er is sprake van sturing van de dialoog.
3 Er is steeds overeenstemming over iedere stap in het proces: ‘de duoloog.’

Ad 1
Er zijn twee complementaire gespreksfasen te onderscheiden.
- De eerste fase is de elenktiek of refutatorische kunst (refutatie = weerleggen). In deze fase ontmaskert Socrates het vermeende weten bij zijn gesprekspartner. Door gezamenlijk onderzoek waarbij Socrates vragen stelt, komen tegenstellingen in aannames of onjuistheden aan de opper-vlakte. Wat voor iemand als ‘juist’ vaststond, wordt mogelijk dubieus of onwaar. De elenchus is het destructieve deel, gericht op het ondergraven van een onjuiste mening.
- De tweede fase is de maieutiek of geestelijke verloskunde. In deze fase helpt Socrates met zijn vragen de ander in de goede richting, waardoor een nieuw inzicht ontstaat. De maieutiek is het constructieve deel, gericht op de vorming van een juiste mening.
Het eerste proces, de elenchus, is bedoeld om ieders pretentie van kennis te ondermijnen en diens onwetendheid aan het licht te brengen. Het constructieve proces dat daarna volgt, de maieutiek, is gebaseerd op het uitgangspunt dat de juiste mening, de gezochte kennis, op een of andere manier al in ons aanwezig is.
Tijdens beide fasen komt de ander zelfstandig tot inzicht.
Socrates is ervan overtuigd dat het negatieve moment van elenktiek moet voorafgaan aan het positieve moment van de maïeutiek. Pas als iemand zich bewust is geworden van zijn gemis aan inzicht, is er ruimte om het echte inzicht tot stand te laten komen. Hierbij helpt Socrates met zijn ‘geestelijke verloskunde’: door
zijn vragen helpt hij anderen een nieuw inzicht te ‘baren’.
Voor het verleiden tot denken valt hieruit te leren dat het belangrijk kan zijn om bij een medewerker eerst op zoek te gaan naar beperkende of belemmerende ideeën en overtuigingen. Door iedere medewerker daarmee te confronteren kunnen deze belemmeringen ‘opgeruimd’ worden. Pas dan is er ruimte om tot nieuwe inzichten te komen.

Ad 2
Er is sprake van sturing van de dialoog. Socrates gebruikt zijn vragen sturend om structuur te brengen in de dialoog en daarmee een doel te bereiken. Hoewel Socrates in zijn dialogen een onwetende houding aanneemt, is duidelijk te herkennen dat hij over alle thema’s die ter sprake komen veel heeft nagedacht. Die
inhoudelijke kennis gebruikt Socrates om de dialoog bewust te sturen. Bij socratisch verleiden tot denken zijn de onwetende houding en de inhoudelijke kennis de pijlers om het vraagproces te sturen.

Ad 3
Er is steeds overeenstemming over iedere stap in het proces: ‘de duoloog’. Het sturend karakter van de vragen en zeker de onplezierige ervaring van het geconfronteerd worden met het vermeende weten in de elenktische fase kan weerstand opleveren. Daarom benadert Socrates zijn gesprekspartner als
gelijkwaardig. Tevens controleert hij in iedere stap van de argumentatie of er overeenstemming is tussen de gesprekspartners alvorens een stap verder te gaan: de spelregel die ‘duoloog’ (duologia) heet. Op vele momenten in de dialoog stelt Socrates dan ook vragen als ‘is het niet zo dat?’ of ‘mag ik uit het voorgaande
concluderen dat?’ of ‘deel je dat principe met me?’Bij verleiden tot denken hoort dus een gelijkwaardige benadering van de gesprekspartner en het toetsen of er overeenstemming is over het verloop van het gesprek.

donderdag 29 mei 2014

Dag 150 - Dialoog is ontmoeten met gevolg

Jikke de Ruiter
Het blog van gisteren was wat kritisch over hoe de dialoog vaak gebruikt wordt en dat meende ik ook. Het begrip en alles dat er bij hoort verdiend echt eerherstel, vooral omdat het juist nu zo hard nodig is.
Als antwoord op gisteren deel ik een stuk tekst van Jikke de Ruiter dat aangeeft waar ik voor wil staan als het over de dialoog gaat.

Praktisch gezien is de dialoog gewoon een tweegesprek, maar ethisch gezien gebeurt er meer. Die ethische kant belicht ik vanuit twee gezichtspunten: de joodse filosofie en het Amerikaans perspectief. In de joods-filosofische traditie hebben denkers zich gebogen over de vraag: hoe verhouden we ons als mensen ten opzichte van elkaar: de ander/het andere?
Als dialoogfilosoof bij uitstek wordt Martin Buber (1878-1975) genoemd. Hij beschouwt de dialoog niet
zozeer als een interactie met woorden, maar meer als een attitude. De dialoog drukt een houding uit, een
verhouding met de verschijnselen om ons heen. Wij verhouden ons op twee manieren of liever op twee plaatsen tot elkaar: de ene plaats is wat hij noemt de HET-wereld en de andere de IK-JIJ-wereld.
De HET-wereld kan geordend worden en verklaard en heeft samenhang in ruimte en tijd. Deze wereld kun je ervaren en gebruiken en er heerst onbeperkte oorzakelijkheid. Het is de wereld van resultaat, organisatie, wetenschap, nut en empirie. Wij kunnen deze wereld dan ook naar onze hand zetten. Wij verhouden ons tot anderen als een subject tegenover een object. De ontwikkeling van de HET-wereld heeft echter een nadeel: het gaat onherroepelijk ten koste van de menselijke relatiekracht. Terwijl de mens pas echt mens wordt in zijn relaties. Pas dan ervaart hij de geborgenheid, de zin en de kracht van het leven.
De IK-JIJ-wereld is de wereld van de relatie, waarin we ons verhouden tot elkaar als subject tot subject. Als jij verschijnt, verschijn je als een jij, niet als een het of hij/zij. Een jij is de ander die ik niet heb gereduceerd tot zijn rollen, of tot een verlengde van mezelf, een afspiegeling van wat ik ervaar en zie. Dat resulteert in een beweging van ons beiden: een ontwikkeling, een beroering. Werkelijk leven wordt dus pas gerealiseerd in de ontmoeting, de dialoog. Jij beroert mij en ik beroer jou. Voor iedereen, ook coaches,
is het een oefening om zich te laten beroeren door de uniciteit van de ander
(Buber, 2001, 2007).

Het masker
Levinas (1906-1995) legt dit idee, vrij vertaald, als volgt uit: wij leven in een cultuur van beeldvorming. We maken onszelf toonbaar om in de samenleving te voldoen aan een beeld dat anderen van ons hebben, of waarvan we willen dat men het van ons heeft. De samenleving ordent deze beelden. Ik ken of begrijp mensen dan op grond van hun plaats in de maatschappij (het systeem). Als ik iemand op deze manier ken,
dan geef ik hem waarde vanuit de vergelijking met medemensen. Zo heeft een mens geen waarde uit zichzelf. Levinas noemt dit de persona (masker). Achter dit masker gaat de mens schuil. Deze mens komt soms
tevoorschijn, vaak in zijn lijden ofwel zijn passie. Dan valt het masker af en toont hij zijn kwetsbaarheid. De Ander treedt op de voorgrond en heeft betekenis ´uit zichzelf´.
Zijn naakte gelaat is niet objectiveerbaar, niet reduceerbaar tot welk systeem dan ook. Als de ander zijn kwetsbaarheid toont, word ik gegrepen, zegt Levinas. Ik kan mij niet onttrekken. Het verzoek is onontkoombaar, geweld is onmogelijk. Vervolgens wil ik misschien iets bedenken om uit deze confrontatie
te komen; het appel kan namelijk ongelegen komen of te groot zijn. De enige manier om onder dit appel uit te komen, is door af te zien van de eigenheid van een ander. Ik duw hem dan in een rol en plaats hem opnieuw onder een algemene noemer. Hij wordt dan slechts gekend op grond van zijn plaats in het geheel: het ontologisch vlak. Levinas stelt dat er eigenlijk maar één appel is: dood mij niet. Om dat te verstaan is het belangrijk te erkennen dat er verschillende manieren zijn van doden: je kunt iemand zijn leven ontnemen, maar je kunt ook iemand zijn wezen ontnemen door hem op te sluiten in zijn kenmerken. Hij noemt dit het geweld van de afwending. Onze westerse cultuur is een cultuur van afwending en daardoor is de mens op zichzelf teruggeworpen en dus niet geborgen
(Levinas, 2003).
Als coach kun je je cliënt tot een geval maken, er een label op plakken, maar dat willen we niet.

Zingevende dialoog
Wat kan hierin de dialoog betekenen? De dialoog zorgt voor de ontmoeting met de ander als volstrekt uniek wezen. De ander ervaart daardoor dat hij iets betekent vanuit zichzelf. Dit is het zingevende karakter van de dialoog. Het stoppen met labelen is daarvoor niet genoeg. We moeten ook loskomen van onze rolopvatting. Wanneer ik in dialoog ga, ben ik niet de coach, de interviewer, degene die begrijpt of die iemand helpt richting zijn doel. Ik ben iemand die een ander ontmoet en ook een JIJ is met een appel. De ethiek van Buber en Levinas volgend, worden we uitgedaagd om uit onze comfortzone te stappen en het appel
van de ander te ontvangen. We denken danmee vanuit een niet-weten. Dat is naakt en kwetsbaar omdat ook ons professionele masker afgaat.
Dit opent weer nieuwe perspectieven: we kunnen onszelf, het verschil inzetten om de ontwikkeling te ondersteunen. Chaim van Unen (2007) formuleert het zo: “Laten we wachten op wat komen kan en zo ruimte scheppen voor andere mogelijkheden. Zonder die ruimte te laten geef ik de Ander niet de kans ook zijn frase aan te knopen en op zijn verhaal te komen, waardoor mij gemakkelijk het anders-zijn van de Ander zal ontgaan. Levinas (2003) zou mijn gretige overbrugging van de ruimte met mijn eigen frasen een daad van geweld noemen.”
De dialoog moet niet verward worden met het lieve, prettige gesprek. Want dan vertalen we het woord ‘ontmoeten´ verkeerd. We zouden ontmoeten dan zien als ‘niet meer moeten’. Het voorvoegsel ‘ont’ opgevat als in het woordje ontdekken: niet meer dekken, de deksel eraf halen. Dat zou inhouden dat onze klant niets moet tijdens het gesprek. Terwijl het waarschijnlijker is dat ‘ont’ opgevat moet worden als in ontbijten: beginnen met bijten. Dan betekent ontmoeten: beginnen met moeten. Een ander verschijnt en je moet iets. Het is een treffen met gevolg (Vandamme & De Ruiter, 2010).


woensdag 28 mei 2014

Dag 149 - Keukentafel-dialoog of keukentafel-gesprek

Bekend mag zijn dat ik streef naar eerherstel van de dialoog. De dialoog berust op het principe dat (be)denken en uitvoeren nauw met elkaar verbonden zijn en een kern van gemeenschappelijke betekenis hebben. Dit betekent dat het voeren van de dialoog mijns inziens een onderliggend mentaal model vraagt
van gezamenlijk willen onderzoeken, gezamenlijk willen afwegen van argumenten en gezamenlijk willen leren en kennis creëren. Voor organisaties (dus ook gemeenten) betekent het voeren van de dialoog een vertaling van de visie van organisaties dat de ander een potentiële bron van kennis en informatie is en dus de gesprekspartner met wie de dialoog te voeren is. Dit zijn in ieder geval de eigen medewerkers,maar ook klanten, concurrenten, beroepsverenigingen en mensen uit andere disciplines.(dus ook de burgers).
Ik huiver wat als ik om me heen hoor hoe de door de gemeenten ingezette keukentafelgesprekken verlopen, omdat ik signaleer dat er mogelijk een "gevaarlijke dialoog" gevoerd wordt, een gesprek met de aankleding van een dialoog, maar een andere vorm van binnen. Zie blog met deze titel. Uiteraard met te vermelden dat er ongetwijfeld ook hele integere en goedbedoelde gesprekken zullen zijn en alle respect daarvoor.
Gelukkig kwam ik dit andere kritisch geluid tegen over de keukengesprekken die ik voor voorlopig nog even niet de titel dialoog geef.

Tegenwoordig bespreekt men aan de keukentafel wat iemand aan zorg nodig heeft. Je kunt je afvragen of dat allemaal wel goed gaat. Wat is er nodig voor een echte dialoog tussen aanvrager en uitvoerder én voor een serieuze belangenweging? Hans Bosselaar doet suggesties.

In de huidige ‘kantelingsfilosofie’ wordt niet langer de overheid als probleemhouder van individuele sociale problemen van burgers gezien, maar de burger zelf. Gemeenten hanteren het keukentafelgesprek om in een dialoog met de aanvrager van een voorziening op zoek te gaan naar een evenwicht tussen publieke en individuele verantwoordelijkheid. In tijden van bezuinigingen bestaat echter het risico dat het publieke belang (soberheid) tijdens dit gesprek zwaarder weegt dan het individuele belang van de aanvrager. Zo dreigen de dialogen aan de keukentafel niet in het teken te komen staan van wat de zorgvrager en zijn omgeving nog wel kunnen, maar vooral wat de overheid niet meer kan (of wil). Een onbedoelde bezuiniging ten koste van kwetsbare burgers is mogelijk te voorkomen door nadrukkelijk stil te staan bij de vormgeving van het keukentafelgesprek.

Individuele burger is geen evenwaardige gesprekspartner
In de literatuur wordt vaak aangevoerd dat een echte dialoog tussen aanvrager en uitvoeringsprofessional niet mogelijk is. Zo is Evelien Tonkens sceptisch over de haalbaarheid van de dialoog, omdat er volgens haar altijd sprake is van machtsongelijkheid. Die ongelijkheid bestaat in eerste instantie uit de voorsprong die uitvoerenden hebben op het gebied van kennis en competenties. Daarnaast is er van beide kanten sprake van een zekere ongelijkheid wat betreft de benodigde informatie om tot een juiste beoordeling van de situatie van de cliënt te komen. De individuele burger beschikt over het algemeen niet over de kennis en competenties om in de dialoog als evenwaardige gesprekspartner te kunnen opereren. Uit eigen onderzoek naar een empowerende uitvoeringspraktijk blijkt dat uitvoerenden zich wel bewust zijn van de ongelijke positie, maar dat men niet weet hoe hier systematisch het hoofd aan te bieden. Van de cliënt wordt bovendien verwacht dat hij even bureaucratisch te werk gaat bij de invullingen van de benodigde voorzieningen als de uitvoeringsprofessional, maar veel mensen kunnen dat helemaal niet. Zij kunnen niet allemaal even goed een plan opstellen, de voortgang evalueren en hierop voortdurend reflecteren.

Gebrek aan professionalisme en calculerende burgers dragen bij aan ongelijkheid
De uitvoeringsprofessional krijgt in het keukentafelgesprek veel vrijheid. Het is aan het lokale bestuur om hier door middel van beleidsregels richting aan te geven. In diverse sociale domeinen blijken dergelijke regels echter volledig te ontbreken. Ook ontbreken vaak  gemeenschappelijk ontworpen en getoetste werkwijzen. Het leidt bij onderzoeker Rik van Berkel en collega’s tot de conclusie dat in het sociale domein professionals ‘zonder professie’ opereren; met willekeur en onbedoelde ongelijkheid als mogelijk gevolg. Lipsky wees in onderzoek bijvoorbeeld op het verschijnsel dat uitvoeringsprofessionals onderscheid maken tussen cliënten, waarbij degenen die zich aanpassen aan de praktijk van de uitvoeringsprofessionals positiever tegemoet worden getreden dan zij die dat niet doen. Aan de andere kant zullen sommige zorgvragers – en daar is niets nieuws aan – zich calculerend opstellen en misbruik maken van regelingen. Zij misleiden de uitvoeringsprofessional door bijvoorbeeld informatie over de persoonlijke situatie achter te houden. De WRR wijst erop dat er een praktijk kan ontstaan waarbij de mondige en assertieve burgers hun eigen belangen goed weten veilig te stellen, ten koste van de belangen van minder mondige cliënten.5

Wat is er dus nodig voor een goed gesprek aan de keukentafel?
Om te komen tot een echte dialoog en om gelijkheid in uitkomsten van de dialoog te krijgen valt te denken aan de volgende oplossingsrichtingen en concrete suggesties:

1. Professionalisering van de uitvoeringsprofessional

Uitvoeringsprofessional en aanvrager moeten in een dialoog vaststellen wat de burger en zijn omgeving zelf kunnen doen om de gewenste integrale participatie te realiseren en welke ondersteuning nodig is. Het voeren van deze dialoog vraagt om professionaliteit van de uitvoeringsprofessional. Gegeven de decentralisatie op veel terreinen is het zaak om de gemeenschap van professionals op lokaal niveau te ontwikkelen. Daarin moet aandacht zijn voor de vraag hoe om te gaan met de integraliteit van het lokale sociaal beleid en met de lokale beleidsuitgangspunten met betrekking tot eigen verantwoordelijkheid en overheidsondersteuning. Lokale intervisie en periodieke (zelf)evaluatie van de geaggregeerde lokale uitkomsten en klanttevredenheidsonderzoeken zijn mogelijkheden om het ontbreken van de professie van deze beroepsgroep te doorbreken.

2. Empowerment van de cliënt

Ook aan de kant van de cliënt kunnen maatregelen genomen worden om het daadwerkelijk plaatsvinden van de dialoog te bevorderen. In diverse publicaties over vraaggestuurde dienstverlening wordt aangedrongen op het bieden van voldoende informatie aan de cliënt over de regelingen, de dienstverleners en de kwaliteit van hun prestaties. Maar aangezien veel verwacht wordt van de burger zelf en zijn omgeving, is ook andere informatie gewenst om de juiste balans te vinden tussen eigen verantwoordelijkheid en ondersteuning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een verzameling van good practices of het creëren van de gelegenheid tot ‘lotgenotencontact’. Ook (onafhankelijke) coaching voorafgaand aan de gesprekken met de frontline-werker en ondersteuning of zaakwaarneming tijdens de dialoog zijn mogelijkheden om de positie van de cliënt te versterken.

3.Voorwaarden voor interactie

Naast aandacht voor de deelnemers aan de dialoog via professionalisering en empowerment kan de dialoog ook worden versterkt door de interactie tussen de gesprekspartners te ondersteunen. Te denken valt aan het protocolleren van de interactie, maar ook aan het betrekken van een onafhankelijke procesbegeleider bij de dialoog. Men zou ook een feedback-gelegenheid in de procedure kunnen inbouwen om vast te stellen of de gezamenlijk beoogde situatie daadwerkelijk is ingetreden en, zo niet, of dit tot bijstelling van de voorziening dient te leiden.
Deze oplossingsrichtingen hebben nog geen dagelijkse praktijk en de voorgedragen suggesties zijn niet of nauwelijks in de praktijk getoetst, omdat de inrichting van de dialoog, ondanks het veranderende karakter van de sociale regelingen, nog geen systematische aandacht krijgt in de uitvoeringspraktijk. Het is aan gemeenten en belangenorganisaties om deze uit te werken en werkwijzen te ontwikkelen.

Dit artikel is een samenvatting van hoofdstuk 8 (auteur: Hans Bosselaar) uit het pas verschenen boek ‘Bouwplaats lokale verzorgingsstaat’,

dinsdag 27 mei 2014

Dag 148 - Een kijk op de dialogische ontmoeting

Voor een ware dialoog geldt: “Je moet in zekere zin je verstand verliezen... In de gesprekken van Socrates is dit niet-weten – de aporie, de erkenning en beleving van de eigen onwetendheid – een voorwaarde om werkelijk weten te kunnen verwerven.” (o.c.:31).

Ooit, op een congres voor psychiatrie in de Verenigde Staten, in 1957 voerde Martin Buber een dialoog met Carl Rogers, één van de grote innovatoren van de psychotherapie in de 20 ste eeuw. Ten overstaan van een volle zaal met artsen in opleiding onderzochten beiden elkaars gezichtspunten: in de vorm van het voeren van een dialoog. Beiden hadden zich verdiept in de rol en functie van de ontmoeting.

Tussenruimte
Martin Buber had in 1923 zijn klassiek geworden boek “Ich und Du” gepubliceerd en Carl Rogers ontwikkelde in de vijftiger jaren de humanistische client- gecentreerde therapie. Beiden accentueerden,in een tijd dat dat nog niet gebruikelijk was, het belang van de zgn ‘tussenruimte’ in ontmoetingen. Dit was, in Bubers woorden , een dimensie waarin ‘ruimte en tijd’, symboliek van berekening , wegvallen en het werkelijke ‘zijn met de ander’ zich volgens hem manifesteert.
In het engels is dit in zijn geschriften vaak vertaald als The between en in het duits het Dazwischen genoemd.
Eenvoudig gezegd: in ontmoetingen ligt de mogelijkheid dat er zich iets ontvouwt dat gepaard kan gaan met de kracht van transformatie en boven het persoonlijke uitgaat.

Veranderen
Buber gaat in dat gesprek met Rogers ook in op het begrip veranderen waarbij het stelt dat ‘verandering’ altijd een tweezijdig gebeuren is. Letterlijk zegt hij dat een ander willen veranderen cq willen beïnvloeden niet kan wanneer je zelf niet bereid bent om veranderd en beïnvloed te raken, door diegene die tegenover jou zit. De kracht van de ontmoeting zit hem volgens Buber in de gevleugelde uitspraak: Ich werde am Du. Ik word’ iemand’ aan jou. Mijn mens-zijn ontwikkelt zich in de relatie en in de ontmoeting met de ander.
Echt ‘mens zijn’ zag Buber dan ook anders als dan het veel geprezen ‘individu-zijn’. Echt mens-zijn is dan’ in een wederkerige relatie leven met je omgeving’.
Het denken van Martin Buber heeft vele decennia grote invloed gehad op didactische, pedagogische en
therapeutische concepten. Waar Sigmund Freud in de het begin van de twintigste eeuw, het begrip ‘overdracht’ als vervorming in de perceptie ontdekte en ook methodisch hanteerde in de therapeutische relatie, zo brak Martin Buber juist een lans om de ander, al is die ander zogenaamd ‘ziek’, inclusief te blijven zien. Met andere woorden: iemands ziek-zijn is een unieke reactie op zijn unieke existentie.
Waar Freud in 1923 ‘Ich und Es’ publiceert komt Martin Buber met een klein maar belangrijk boek, in drie delen geschreven, Ich und Du, dat gaat over de relatie van de mens tot de mens, van de mens tot de natuur en van de mens tot de geestelijke wereld.

Zowel Martin Buber als Sigmund Freud zijn joods maar beiden representeren ze een verschillende herkomst.
Waar Freud het Griekse denken omarmt daar breekt Buber een lans voor elementen uit het Joodse denken.
Daarbij is Buber is ook de eerste westerse filosoof die goed op de hoogte is van oosters denken. Met name het Boeddhisme bestudeert hij en verwerkt hij in dat wat later ‘das neue Denken’ genoemd gaat worden. De
dialogische filosofie waarin het aanwezig- zijn, de het present zijn voor de ander een belangrijke waarde vormt.

Wat was ik er graag bij geweest bij deze ontmoeting en wat kijk ik uit naar alle toekomstige ontmoetingen.
A domani!

maandag 26 mei 2014

Dag 147 - De vier overgangen van een constructieve dialoog over taaie vraagstukken

Een boeiend perspectief weer gevonden over het omgaan met taaie vraagstukken. Doe je voordeel er mee of reageer er op. Morgen ook een volle dag dus even de makkelijke weg. A domani!

Om taaie vraagstukken in organisaties of in de samenleving als regisseur te helpen aanpakken zijn bijna altijd nieuwe vormen van zelforganisatie nodig. Daar zijn veel partijen en veel mensen bij betrokken. Die moeten ‘in beweging’ komen. Dat doen zij echter niet zomaar. Daarvoor moet eerst heel wat worden gepraat. Dat worden gemakkelijk niet-productieve gesprekken: herhalen van standpunten, misverstanden, welles-niets en slappe compromissen, we kennen het allemaal.

Verschillen van inzicht worden weggemoffeld, terwijl ze juist benut kunnen worden om het initiatief te versterken. Je kunt als ‘regisseur’ een vastgelopen discussie omzetten in een constructieve dialoog door deze vier overgangen in het oog te houden:
1.Van klacht naar veranderbare situatie
2.Van probleem signaleren naar verantwoordelijkheid nemen voor een nieuwe toekomst
3.Van wens naar plan
4.Van scepsis naar meedoen.

1. Van klacht naar veranderbare situatie
 In het begin zijn partijen gefocust op wat er niet goed gaat en kijken daarbij vooral naar elkaar. We staan, zeg maar, nog ‘in de klaagstand’. Klagen lucht op maar leidt niet vanzelf tot ander gedrag bij de anderen. Waarom niet? Omdat zij zo hun eigen redenen hebben om te doen wat ze doen. Wat je als regisseur  kunt doen is helpen de klachten (meningen, beschuldigingen, afwezige oplossingen, e.d.) omzetten naar veranderbare situaties, een feitelijke weergave van de gang van zaken die ongewenst is. Je kunt – gezamenlijk – kijken wat er precies fout gaat, en dit zo feitelijk mogelijk weergeven. De emoties krijgen zo hun plek in de gebeurtenissen. Als we problemen formuleren als veranderbare situaties, wordt ook veel duidelijker hoe ze met elkaar samenhangen, omdat je van iedere situatie kunt zien waar hij toe leidt en waardoor hij veroorzaakt wordt. Er ontstaat een samenhangend beeld waarbij de zienswijzen van de partijen - vaak voor het eerst – met elkaar in verband zijn gebracht. Als de partijen het hierover eens zijn, kun je een gesprek voeren over de vraag hoe de toekomst er over drie jaar uitziet als we niets doen. Als de betrokken het er over eens zijn dat ze dat niet willen, is de overgang daar.

2. Van probleem naar verantwoordelijkheid nemen voor een nieuwe toekomst
 Als betrokkenen ‘iets anders’ willen, moeten ze die toekomst verwoorden. Dit doe je door de eerder geformuleerde problemen in doelen om te zetten, waarmee duidelijk wordt wat de betrokkenen uiteindelijk willen bereiken en welke interventiegebieden ze zullen moeten aanpakken wat ze moeten aanpakken om de situatie te verbeteren. De belangrijkste twee vragen zij nu:
•Welke bijdragen ga jij leveren (en waarom wel/niet?)
•Hebben we voldoende bijdragen om het nodige  aan te pakken?
 Bij die laatste vraag gaat het nog niet om getallen (er is immers nog geen plan) maar wel of de benodigde typen bijdragen zijn toegezegd.  Hiermee spreken de partijen hun bereidheid uit om hun tijd, hun expertise en hun contacten, of geld bij te dragen. Ze nemen daarmee openlijk de verantwoordelijkheid voor een nieuwe toekomst. Als ze die belofte aan elkaar hebben gedaan, kun je verder.

3. Van gewenste toekomst naar een concreet plan
 Met de belofte om bij te dragen leggen de betrokkenen een basis onder het maken van een plan. Hierbij is het belangrijk dat duidelijk is wat men wil bereiken en hoe dat zal gebeuren, maar vooral dat ‘het klopt’ volgens de verschillende partijen. Iedereen moet zijn of haar logica herkennen (terugvinden?)  in het plan. Stem daarom het geheel van doelen, activiteiten en middelen zodanig op elkaar af dat het voor iedereen ‘in balans’ is. Doe dat in een gezamenlijk gesprek. Dan vind je meestal voor alle punten wel een oplossing. Als de betrokkenen zich allemaal in de logica van het plan kunnen vinden ga je verder.

4. Van scepsis naar actie
 Ten slotte krijgt iedere aanpak die iets in een complexe omgeving wil veranderen te maken met scepsis. “Leuk idee, maar dit kán natuurlijk niet.” Of: “Hebben we al geprobeerd, werkt niet”. De specialisten en de mensen in het veld zeggen dit vaak.  En de ervaring leert dat ze bijna altijd gelijk hebben! Er zijn vele obstakels die succes voorkomen en het is verstandig om de obstakels die bekend zijn op te ruimen of te omzeilen voordat je begint. Dit is het moment om samen mét de sceptici alle bekende obstakels in kaart brengen en gezamenlijk te bekijken wanneer en hoe ze opgeruimd moeten worden. Er zijn altijd zaken die nog uitgezocht moeten worden, en dat kun je maar beter aan de specialisten zelf vragen om dat te doen. Op het eerste gezicht lijkt dat op uitstellen, maar er is volop actie: de specialisten hebben meegedacht, en zijn al bezig om te kijken hoe obstakels kunnen worden opgeruimd. De vierde overgang is daarmee een feit.

Bron : Charles de Monchy 

zondag 25 mei 2014

Dag 146 - Gedichten om de denkruimte te openen

Over de 10.000 pagevieuws al weer. Een mijlpaal voor mij, al weet ik niet waarom. Mijlpalen geven richting en vertellen je waar je bent. Vroeger werden deze palen langs interlokale wegen geplaatst om reizigers te informeren over hun positie. Landmeten was echter geen exacte wetenschap. De nauwkeurigheid liet door slordigheid of om politieke redenen wel eens te wensen over. Want niet alleen vermeldt een mijlpaal de namen van plaatsen in de buurt, er blijkt ook uit (al dan niet omdat het er met zoveel woorden op staat) wie het voor het zeggen heeft in het gebied. In het gebied waar ik me bevind is het de Dialoog die het voor het zeggen heeft. Om deze door mij heen te kunnen laten werken, is ruimte en stilte in mijn hoofd nodig. Ik vond deze gedichten  via Erik Boers die daarbij van dienst kunnen zijn. Een soort wegwijzers richting Dialoogland.

Bij de aanvang van een denkgesprek is er een handeling nodig om de overgang te maken van de ruimte waaruit de deelnemers komen (regelen, oplossen, vergaderen, ontspannen ...) naar de vrije denkruimte. Het voorlezen van een gedicht is één manier om die overgang te markeren. Onderstaande drie gedichten heb ik daartoe onlangs gebruikt.

Het eerste gedicht gaat over woorden. Mijn oproep aan de gespreksdeelnemers is om zich te richten op het gebruik van de juiste woorden. Want woorden hebben zo hun eigen kracht.

Woorden van de allesvrezer

Dus! Want! En! Maar!

Het arrogantste woord

Is dus. Dus weet
Dat twijfels niet meer hoeven.

Het redelijkste woord
Is want. Want geeft van alles 
De reden aan.

Plakkerigste woord
Is en. En lijmt
De dingen aan elkaar.

Het gemeenste woord
Is maar. Maar zet alles weer
Op losse schroeven.

Uit: Ingmar Heytze: De Allesvrezer, 1999

Het tweede gedicht gaat over vastberadenheid en over een zekere mildheid naar jezelf en anderen. Ik vraag de mensen aan tafel om bereid te zijn hun vastberaden oordelen af en toe eens los te laten.

Ik trok een streep


Ik trok een streep:
tot hier,
nooit ga ik verder dan hier!

Toen ik verder ging,
trok ik een nieuwe streep,
en nog een streep.

De zon scheen
en overal zag ik mensen,
haastig en ernstig,
en iedereen trok een streep,
iedereen ging verder.

Uit: Toon Tellegen: Daar zijn woorden voor, 2007

Het derde gedicht gaat over het utopisch verlangen naar vaste bewijsgrond, naar alle antwoorden, naar onwankelbare zekerheid.
Het verlangen naar een schiereiland dat niet bestaat. En als het zou bestaan zou het onbewoonbaar zijn. Durven wij dat in te zien en het zeker weten achter ons te laten, opdat de wereld bewoonbaar blijft?

Utopia

Het eiland waar alles wordt opgehelderd.

Hier kan men op vaste bewijsgrond staan.
Er zijn geen andere wegen dan de toegangsweg.
De struiken buigen door van alle antwoorden.

Hier groeit de boom van het Juiste Vermoeden met eeuwig ontwarde takken.
De verblindend simpele boom van het Begrijpen bij de bron die Ah Dus Zo Zit Het heet.
Hoe dieper het bos in, des te breder het Dal der Vanzelfsprekendheden.
Rijzen er twijfels,dan verjaagt de wind ze.
De Echo neemt ongeroepen het woord en verheldert graag de geheimen van de werelden.

Rechts de grot waar de Betekenis ligt.
Links het meer van de Diepe Overtuiging. De waarheid maakt zich los van de bodem en drijft zachtjes omhoog.
Boven het dal torent de Onwankelbare Zekerheid op. Vanaf haar top strekt zich het Wezen der Dingen uit.

Ondanks al deze verlokkingen is het eiland onbewoond en de vage voetsporen die je op de stranden ziet wijzen zonder uitzondering in de richting van de zee.
Alsof men hiervandaan alleen vertrekt en onherroepelijk in het diepe onderzinkt.
In een leven dat niet te doorgronden is.

Uit: Wislawa Szymborska: Grote getallen (1976)

Een mooie denkgang om de dag mee te besluiten. A domani regazze!